Toespraak van de Prinses van Oranje bij haar intrede in de Raad van State
Dank u wel, Voorzitter, als ik u voor één keer zo mag noemen, voor uw warme woorden. Het is een eer om door u ontvangen te mogen worden.
Sinds gisteren heb ik, zoals onze grondwet dat plechtig formuleert, ‘van rechtswege zitting in de Raad van State’. En dat heeft alles te maken met het ambt dat op mij wacht. In de verre toekomst, hoop ik. Al is er ook altijd het besef, dat het morgen kan zijn.
Om mijn taak te kunnen vervullen en mij in te zetten voor het Koninkrijk, zal ik nog veel moeten leren. Ik realiseer mij hoe weinig ik pas weet over de taken van de overheid, de beoordeling van wetten, het functioneren van het bestuur en de functie van de rechter. Mijn grootmoeder en ook u, Voorzitter, hebben al mogen profiteren van het heldere inzicht dat de Raad daarover biedt. In die lijn hoop ik dan ook na de afronding van mijn studie de vergaderingen regelmatig bij te wonen.
Ik zeg hier vol overtuiging de woorden van mijn grootmoeder uit 1956 na: ‘Nog zeer lange tijd, leden van de Raad van State, zal ik mij beschouwen als uw leerling. Ik zal – bewust van mijn verantwoordelijkheid – trachten een goede leerling te zijn’.
U, Voorzitter, dank ik dat u mij in de Raad hebt willen binnen leiden. En in u, Vice-president, dank ik de leden voor de hartelijke wijze waarop zij mij vandaag in hun midden ontvangen.
Dank u.