Hofhouding

Vroeger was lid zijn van de hofhouding vooral een erefunctie. Leden uit adellijke of gegoede families werden benoemd in functies, die vaak generaties in de familie bleven. Behalve de Koning hadden ook andere leden van het Koninklijk Huis vaak de beschikking over een eigen hofhouding.

Onder Koning Willem II werd binnen de hofhouding het onderscheid tussen het Civiele Huis en Militaire Huis ingevoerd. Koning Willem III heeft dat onderscheid kort na zijn troonsbestijging in 1849 formeel bekrachtigd. Hij was ook de eerste Koning die in 1868 een grootmeester benoemde.

De hofhouding telt ongeveer 45 leden. De leden van de hofhouding zijn verdeeld over het Civiele Huis en het Militaire Huis. De term 'Huis' komt uit Artikel 41 van de Grondwet. Daarin staat: "De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in".

Moderne hofhouding

Tegenwoordig bestaat de hofhouding uit de grootmeester, die ook het hoofd van de hofhouding is, grootmeesteres, hofdames, kamerheren, de hoofden van de departementen van de Dienst van het Koninklijk Huis, persoonlijk adviseurs, particulier secretarissen, de chef Militaire Huis, adjudanten en een aantal adviseurs. Zij zijn benoemd op basis van hun professionele kwaliteiten.

De leden van de hofhouding van het Civiele Huis worden bij Koninklijke Beschikking benoemd, de leden van het Militaire Huis worden door de minister van Defensie benoemd bij Koninklijk Besluit. 

De Hofhouding is onderdeel van de Dienst van het Koninklijk Huis