Toespraak van Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje voor de Algemene Ledenvergadering van de Rabobank in de Jaarbeurs te Utrecht op donderdag 24 juni 2004

Mijnheer de Voorzitter, dames en heren,

Op televisie zien we af en toe een reclame waar een zaal vol mensen luisteren naar een vertegenwoordiger van uw bank, De toehoorders menen door koeien geluiden na te bootsen het agrarisch karakter van uw bank belachelijk te maken. Toch blijkt achteraf dat de feiten het lachen laat verstommen. Triple A status, veel klanten en internationaal een goede naam. Zaken waar U trots op kunt zijn.

Als ik naar de geschiedenis van uw bank kijk, kan ik mij voorstellen dat u trots bent op uw bedrijf. Zo langzamerhand bent u van een meer agrarisch georiënteerde bank gegroeid naar een die ook het algemene publiek aanspreekt. Toch wil ik vandaag het accent leggen op de betrokkenheid bij het agrarisch ondernemerschap.
U bent er immers in geslaagd om door uw werkwijze gebaseerd op gezamenlijke verantwoording en onderling vertrouwen de Nederlandse landbouw een stevige impuls te geven.

Maar maatschappelijke ontwikkelingen staan niet stil. Ook de landbouw is aan veranderingen onderhevig. Nieuwe markten, nieuwe producten vragen om voortdurende aanpassingen in bedrijfsvoering en daarmee ook om de benodigde financiële middelen.

Inmiddels heeft de landbouw het moeilijk gekregen. Dagelijks vinden bedrijfsbeëindigingen plaats vanwege gebrek aan opvolging. Andere agrarische ondernemers zien het hier niet meer zitten en emigreren om ergens anders in de wereld een nieuw bestaan op te bouwen.

Toch liggen er naar mijn mening nog voldoende kansen voor de agrarische sector in ons land. De kennis infrastructuur op het gebied van de landbouw is hier goed, de veranderende omstandigheden in de inrichting van Nederland, de veranderingen in de waterhuishouding en de rol van de landbouw in Europa kunnen de stimulans zijn om het agrarisch ondernemerschap een nieuwe impuls te geven.

Alle goede dingen in drieën. Daarom wil ik kort iets zeggen over drie mogelijke richtingen die bij kunnen dragen aan de vernieuwing in agrarisch ondernemersland. Voor vernieuwing is geld nodig en dan zijn ondernemers bij u weer aan het goede adres.

Allereerst is daar de ontwikkeling in de glastuinbouw. Door de stijging van de energieprijzen en de concurrentie met traditioneel warme streken, worden tuinbouw ondernemers steeds meer geconfronteerd met de uitdaging om energiezuiniger te produceren. Projecten om te komen tot energiezuinige kassen lijken bijzonder geslaagd. Een stap verder is de energie leverende kas. Het project " De kas als energiebron " is daarvan ook een goed voorbeeld. Glastuinbouw, waarbij bloemen, planten en groenten worden gekweekt met minimaal watergebruik, onder maximale condities en toenemende biologische gewasbescherming, is een groeimarkt. Niet alleen in Nederland, maar deze kennis kan ook als exportproduct worden vermarkt.

Met het oog op de klimaatverandering en de noodzaak om meer ruimte voor water te reserveren komen drijvende kassen in beeld. Ik weet dat ook hier goede initiatieven zijn ontplooit. Door drijvende kassen te bouwen is het immers mogelijk extra waterberging te maken. Water dat wellicht later weer gebruikt kan worden in tijden van schaarste.

Niet alleen de glastuinbouw zal aan veranderende bedrijfsvoering onderhevig zijn. Ook sectoren waar Nederland een naam in heeft zoals de bloembollen en de boomkwekerijen zullen moeten moderniseren om de positie die men heeft op de wereldmarkt te kunnen behouden. Milieuvriendelijke teelten, spaarzaam met water zijn daarbij vanuit mijn betrokkenheid bij het waterbeheer van belang. Gelukkig worden er stappen in de goede richting gezet. Hoewel er nu minder bestrijdingsmiddelen worden gebruikt dan jaren geleden, is de waterkwaliteit nog steeds een punt van zorg.

Maar er is meer. Door de dalende bodem met name in het westen van het land, wordt de landbouw in toenemende mate geconfronteerd met verzilting. Doorspoelen met zoetwater is daarvoor de remedie. De vraag die opkomt is hoelang kunnen we daarmee doorgaan. En zijn de kosten die daarvoor gemaakt moeten worden nog wel op te brengen door de sector? De Kaderrichtlijn Water heeft immers voorgeschreven dat betaalt moet gaan worden voor verleende waterdiensten.

Het Innovatienetwerk Groene Ruimte en Agrocluster heeft onlangs een studie afgerond onder de naam Zilte Perspectieven en ook de Stichting Toekomstbeeld der Techniek heeft nog niet zo lang geleden een toekomstverkenning gepresenteerd. In beide studies wordt uitgebreid ingegaan op mogelijke kansen om andere gewassen te gaan verbouwen onder brakke omstandigheden of combinaties te vinden tussen verschillende agrarische sectoren. Dit zie ik als de tweede verandering.

De derde verandering is de agrarisch ondernemer als landschapsbeheerder. Het gaat daarbij om de maatschappelijke dienstverlening in de sfeer van groene en blauwe diensten gecombineerd met het behoud van ons cultuurgoed. Wereldwijd ervaren we dat het platte land leegloopt. Daarmee zal ook een verarming optreden van de leefomgeving. Boeren die op het platte land blijven, kunnen zorgen voor de instandhouding van maatschappelijke waarden zoals rust, ruimte en openheid. Dergelijke bedrijven werken niet altijd onder economisch sterke situaties en zijn veelal afhankelijk van lokale markten. Hier zien we ontwikkelingen in de vorm van kampeerboerderijen, woon- en zorgboerderijen, samenwerkingsverbanden om streekproducten te fabriceren en aan de man te brengen. Bij de blauwe diensten denk ik aan ruimte reservering om overtollig water te bergen en indien mogelijk dit weer door te leveren aan bedrijven of natuurgebieden die dit water nodig hebben in tijden van schaarste.

De zorg voor de omgeving om daarmee een bijdrage leveren aan maatschappelijk welbevinden is van groot belang niet alleen voor het in standhouden van een vitaal platteland, maar ook voor het behoud van onze culturele waarden.

Dergelijke ontwikkelingen kunnen niet alleen door de overheid worden gefinancierd, maar er zal gezocht moeten worden naar koppelingen tussen privaat en publiek geld. Daarbij, zoals dat hoort bij ondernemers, zal de markt ook haar werk moeten doen.
Bij deze gelegenheid wil ik ook aandacht schenken aan de internationale ontwikkelingen. In het bijzonder aan de afspraken die gemaakt zijn in Johannesburg tijdens de Wereldtop over Duurzame Ontwikkeling. Zonder nu alle afspraken langs te lopen wil ik er toch een paar noemen.
Het jaar 2015 is in de uitkomst van Johannesburg erg belangrijk. Het is het jaar waarin verschillende doelen bereikt moeten zijn. Het gaat daarbij ondermeer om: armoedebestrijding, drinkwater en sanitatie, landbouw, waterplannen en reductie van het aantal mensen met honger.
In 2015 moet het aantal mensen met een inkomen van minder dan 1 dollar per dag gehalveerd zijn. Door de mensen van schoon drinkwater en sanitatie te voorzien zal de kans op ziek worden verminderen, maar daarmee is nog geen voldoende inkomen gegenereerd.

Door te zorgen voor voldoende voedselproductie, scholing en de mogelijkheid om landbouwproducten af te zetten, kan zowel de armoede als de hongerspiraal doorbroken worden.

Om dit te bereiken zijn verschillende acties nodig. Scholing, kunstmest, waterinfrastructuur en opslag van voedsel onder goede condities om er maar een paar te noemen.

Vooral geld is nodig. En dat is een groot probleem. Zonder voldoende krediet mogelijkheden komen alle goede initiatieven niet van de grond. Boeren in ontwikkelingslanden beschikken vaak niet over toegang tot de financiële markt.
Daarmee kunnen ze geen behoorlijk materieel kopen en ook geen zaaigoed of kunstmest. Banken willen in het algemeen geen krediet verlenen vanwege de risico's. Kortom veel goede initiatieven dreigen bij gebrek aan structurele financiering ten onder te gaan.
De VN heeft 2005 uitgeroepen tot het internationaal jaar voor het micro-krediet. Daarmee wordt een beroep gedaan op alle financiële instanties en instellingen om de kansen die er zijn in ontwikkelingslanden op te pakken en daar waar men al actief is deze activiteiten te versnellen. Want een betere financiële dienstverlening is een belangrijke voorwaarde voor duurzame ontwikkeling. Daar heeft uiteindelijk iedereen profijt bij

Ik kom dan weer terug bij de reden van uw oprichting.
Samenwerken op dorps- en stadsniveau waarbij spaargeld door de samenwerkenden wordt ingelegd ter versterking van het collectief. Dat kan alleen als er ook onderling vertrouwen bestaat en men uit is op collectieve winst, die weer in de gemeenschappelijke ontwikkeling geïnvesteerd kan worden.

Dat wil niet zeggen dat het Rabobank model exact gekopieerd moet worden, maar de filosofie is wellicht te gebruiken. Financiële deskundigen uit Nederland zouden daarbij behulpzaam kunnen zijn. Uw Rabobank foundation heb ik begrepen doet al veel werk op dit gebied.

Mijnheer de Voorzitter dames en heren

Het Rabobank concept heeft nu ruim honderd jaar bewezen goed te kunnen werken. Steeds aanpassen aan de veranderende maatschappij. Steeds het belang van de leden voorop. Met die kennis, ervaring en flexibiliteit kunt u als organisatie niet alleen in Nederland maar ook in ontwikkelingslanden een belangrijke rol blijven spelen.

Ik dank u voor uw aandacht.