Toespraak van Hare Majesteit de Koningin
bij haar erepromotie aan de Universiteit Leiden, 8 februari 2005
Mijnheer de Rector Magnificus,
Graag wil ik de Universiteit Leiden danken voor het eredoctoraat dat zij mij heeft willen verlenen. Het is een eerbewijs dat ik als een bijzonder voorrecht beschouw. Ik waardeer het des te meer omdat deze universiteit door Willem van Oranje werd gesticht en mijn familie er al eeuwen lang zeer nauw mee is verbonden. Ik ben u ook dankbaar voor uw vriendelijke woorden, al blijft het een vreemd idee dat mij een eredoctoraat wordt verleend zonder dat er sprake is van bijzondere wetenschappelijke verdiensten.
Het devies van de Universiteit: "Praesidium Libertatis" is ontstaan in strijd tegen onderdrukking. Thans lèven wij in vrijheid. Hoe om te gaan met de verantwoordelijkheid die dit meebrengt is een thema dat mij bijzonder aan het hart gaat.
Het spreekt vanzelf dat ik op een dag als deze terugdenk aan de tijd waarin ik hier bijna vijftig jaar geleden studeerde. Hoewel er geen bevlogen wetenschapper in mij stak, was ik wèl geboeid door de studie en de uiteenlopende onderwerpen waarmee ik in aanraking kwam. Toen ik in mijn eerste jaar begon met sociologie was het, ondanks de nuttige colleges van Professor van Heek, niet mijn ambitie in dat vakgebied verder te gaan. Het werd uiteindelijk 'doctoranda' (zoals men dat toen nog noemde) in de rechtswetenschappen. In de jaren daarna heb ik nog wel eens een angstdroom gehad dat ik weliswaar was afgestudeerd maar alsnog moest promoveren. Na vandaag zal dit mij zeker niet langer benauwen!
Mijn gedachten gaan uiteraard ook terug naar mijn voortreffelijke leermeesters uit die tijd. Zij hebben de basis gelegd voor de kennis van recht en maatschappij die nodig was voor mijn latere leven. Professor Rypperda Wierdsma bracht mij waardering bij voor de heldere opzet van ons Nederlandse staatsrecht en voor de betekenis van de Trias Politica. Professor Van Asbeck besefte al snel dat het weinig zin had mij alleen de formele beginselen van het volkenrecht bij te brengen. Hij spoorde mij aan over onze landsgrenzen heen te kijken en de praktijk van het internationale recht te leren kennen. Het belang van dat recht en de fascinatie voor het werk van internationale organisaties hebben mij sindsdien nooit meer losgelaten. Professor Van Panhuys en Professor Samkalden stimuleerden mijn belangstelling voor Europa en introduceerden mij in de intrigerende wereld van Brussel, Straatsburg en Luxemburg. Bij de voorbereidingen op mijn eerste reis naar "de West", in 1958, werd ik bijgestaan door Professor Van Lier. Het Statuut was kort daarvóór, in 1954, in werking getreden. Sinds die reis heb ik een intense belangstelling en genegenheid behouden voor onze rijksgenoten overzee. Ook denk ik met dankbaarheid terug aan veel andere docenten, in de sociologie, aan de juridische faculteit en van het Studium Generale. Mijn nieuwsgierigheid voor velerlei aspecten van de wetenschap is in die jaren gewekt en is daarna altijd blijven bestaan.
Mijnheer de Rector Magnificus,
Het is, zo heb ik begrepen, bij een gelegenheid als deze gebruikelijk dat eredoctoren iets vertellen over hun vakgebied en wat hun daarin bezighoudt. Nu ik dit ambt bijna 25 jaar bekleed wil ik ingaan op het bijzondere karakter van het koningschap en op de vraag wat mij daarin motiveert en boeit. Ik heb het koningschap niet gekozen - wèl aanvaard. Een ambt dat iemand krachtens geboorte toevalt is per definitie niet door eigen verdiensten verworven. Dat dwingt bovenal tot bescheidenheid en zelfreflectie, zeker wanneer men persoonlijk wordt geëerd! Ik ben mij ervan bewust dat het ambt alles om mij heen beheerst, actie en reactie bepaalt en woord en daad kleurt. Het koningschap legt beperkingen op, maar schept ook mogelijkheden. Het blijft een voortdurende uitdaging hieraan een maatschappelijke èn persoonlijke invulling te geven.
Het is een voorrecht een rol te vervullen die voor velen in dit land niet alleen een historische, maar ook een actuele betekenis heeft. Het staatshoofd bekleedt een positie waarin het bij uitstek mogelijk is het algemeen belang te dienen. Omdat de Koning "boven" de partijen staat, kan hij zich ongebonden en volledig inzetten voor de publieke zaak, de res publica. Dit begrip - ook oorsprong van het woord "republiek" - is hèt uitgangspunt dat deze functie de moeite waard maakt.
In het aanvaarden van het ambt als opdracht in het eigen leven neemt de Koning de verplichting op zich het respect voor de natie uit te dragen en de waardigheid van het koningschap te onderhouden. In ons staatsrechtelijk systeem functioneert het Koningschap onder de bescherming van de ministeriële verantwoordelijkheid. Deze verantwoordelijkheid had in het verleden vooral een beperkend karakter maar werd vanaf de jaren tachtig minder eng geïnterpreteerd. Dankzij opeenvolgende minister-presidenten kreeg ik de mogelijkheid nieuwe terreinen te betreden, in brede kringen van de samenleving met mensen te spreken en in het algemeen de functie een ruimere maatschappelijke invulling te geven.
Dat het staatshoofd geen politieke verantwoording verschuldigd is, betekent niet dat hij geen èigen verantwoordelijkheid draagt. Zodra hij het koningschap heeft aanvaard, legt de Koning immers in de Verenigde Vergadering van de Staten-Generaal de plechtige eed af het Statuut voor het Koninkrijk en de Grondwet steeds te zullen onderhouden en handhaven en de vrijheid en rechten van alle ingezetenen te zullen beschermen. De Volksvertegenwoordiging van haar kant zweert of belooft de onschendbaarheid en de rechten van de Koning te handhaven. Het gaat om een tweezijdig verbond dat bij elke nieuwe Koning wordt bevestigd. Het Statuut en de Grondwet zijn de gemeenschappelijke basis voor de staatkundige verhoudingen. Binnen die verhoudingen moet de Koning vanzelfsprekend goed worden geïnformeerd en wordt van hem verwacht dat hij, waar nodig, zal waarschuwen of bemoedigen. Als symbool van de continuïteit en schakel tussen verleden en toekomst, heeft hij bovendien, zoals alle publieke ambtsdragers, de verantwoordelijkheid het ambt in alle waardigheid ongeschonden door te geven aan de volgende generatie. Daarmee geldt voor de Koning ook persoonlijk de plicht zorgvuldig op te treden.
Tot die zorgvuldigheid behoort een scherp onderscheid tussen de vervulling van het ambt en het privé leven. Dat is soms moeilijk, omdat ambt en familie historisch met elkaar zijn verweven. Ik besef dat familieaangelegenheden direct op het ambt kunnen terugslaan. Dit geldt zeker in een tijd waarin "de mens achter de ambtsdrager" zozeer wordt uitgelicht. Ruimte voor een persoonlijk leven is echter essentieel om de publieke taken lang en met inzet te kunnen vervullen. Mijn man heeft dit steeds scherp gezien en bewaakt.
Al vanaf het begin van ons huwelijk hebben Prins Claus en ik geprobeerd goede ideeën en initiatieven op het terrein van kunst en cultuur, wetenschap en maatschappij, milieu en ontwikkelingssamenwerking te stimuleren en daarvoor belangstelling te wekken. Samen hoopten wij zo te kunnen bijdragen aan behoud van kwaliteit op gebieden die waardevol zijn voor onze samenleving.
Inspirerend is bovenal de ontmoeting met mensen. Het ambt biedt daartoe unieke kansen. Werkbezoeken geven de gelegenheid mij te verdiepen in kwesties van onderwijs, problemen van jongeren, plattelandsontwikkeling, lokaal bestuur, minderheden, achterstandswijken, milieubescherming en medische zorg en nog zoveel meer. Voor mij is belangrijk een indruk te krijgen van de zeer uiteenlopende omstandigheden waaronder mensen werken en leven, om zò als het ware "de andere kant van de werkelijkheid" te leren zien. Daarbij gaat het niet alleen om de werking van algemene wetten en regels, maar ook om de werkelijkheid van individuele burgers die in de ingewikkelde maatschappij hun weg vinden. Het is steeds weer indrukwekkend en hartverwarmend te ervaren hoe ondanks grote verschillen mensen zich voor elkaar inzetten en wat ze in kleiner én groter verband voor elkaar over hebben. Dit stimuleert mij en houdt mij gaande. Zonder blind te zijn voor wat er mis is, zie ik dat veel vertrouwde waarden en goede gewoonten van betekenis blijven. Compassie, gemeenschapszin en begrip voor elkaar zijn op allerlei plaatsen bindende krachten.
Ik probeer die rijkdom aan ervaringen in te brengen in mijn contacten met ministers en staatssecretarissen. De gezamenlijke werkbezoeken en regelmatige gesprekken zijn een voorbeeld van de samenwerking binnen de regering. Zo kan het Staatshoofd inhoud geven aan zijn taak en wordt vermeden dat hij in de politieke sfeer een eigen rol speelt. Op deze wijze krijgt ministeriële verantwoordelijkheid gestalte.
Soms doorkruisen vreugde en verdriet plotseling alles in het dagelijks leven en betrekken mij direct bij mensen en hun emoties, in mijn functie, maar ook persoonlijk. Het is mooi in blijdschap te kunnen delen, maar ook als zich ergens een ramp voordoet wil ik blijk geven van mijn intens meeleven. Op zulke momenten overheersen gevoelens van verbondenheid.
Ook in de buitenlandse ontmoetingen die mijn ambt met zich brengt heb ik veel inspiratie kunnen vinden. Het is een voorrecht van internationale ontwikkelingen op de hoogte te blijven en over grenzen heen nieuwe contacten te leggen. Daarbij heb ik mij dikwijls gesteund gevoeld door wat ik in Leiden over internationale betrekkingen heb geleerd. Bovendien heb ik in het buitenland herhaaldelijk ervaren dat er in brede kring bijzondere waardering voor Nederland bestaat. Met name op het gebied van de wetenschappen kenmerkt ons land zich door veelvuldige en intensieve uitwisseling van kennis en inzicht. Het creatieve denken dat wetenschap eigen is, blijft fascinerend. Internationaal neemt ons land in verschillende takken van wetenschap een plaats in van betekenis. Dat geldt evenzeer voor de Leidse Universiteit, die in deze tijd van snelle veranderingen op nieuwe ontdekkingen en ontwikkelingen die zich in de wetenschap voordoen, goed inspeelt.
Mijnheer de Rector Magnificus,
In dit antwoord op uw vriendelijke woorden heb ik willen duidelijk maken dat mijn ambt, behalve een inspirerende opdracht ook een "éducation permanente" inhoudt. Die "éducation" is grotendeels hier begonnen. Met des te meer genoegen en dankbaarheid aanvaard ik dan ook dit eredoctoraat van de Leidse Universiteit.
<